Anaïs Van Ertvelde - 'Experiments in accessibility'

Vettig als klei en uitsluitend aangeboden in schreeuwerige kleuren. De actrices negeerden de bekers met borstels, en doopten hun vingers zo in de metalen doosjes. Roerend, kleine cirkeltjes makend, tot de pigmenten loslieten en de klei smolt. Mimetische begeerte voelde ik. Vingerverven met mijn eigen gezicht als canvas, dat wilde ik ook. Met grote ernst brachten ze hun schmink aan zoals hen het op de toneelschool geleerd was. Hopeloos onvoorbereid op hoe het theater in de komende jaren zou evolueren, tekenden ze Griekse maskers. Dramatisch gebogen wenkbrauwen op een loodwit gelaat, pathetische kattenogen, kraaienpootjes van zorgen en verdriet, rood gestifte monden met cupidobogen die tot achteraan in de zaal zichtbaar waren. De geheimen van het grimeren lag opengeslagen in de loge. Wie op de scène stond, kon zichzelf met dat boekje en de schminkdozen van Kryolan veranderen in een grijsaard of een boerendochter, een Chinees of een Moor. Je kan het je nauwelijks nog voorstellen.

We spreken eind jaren tachtig, begin jaren negentig en ik groeide op in de coulissen. Dat mag je letterlijk nemen; dat opgroeien in de coulissen. Ik had theaterouders en dat betekende dat ik op schoolvrije dagen mee naar repetities gesleept werd en tussen het pluche en de velours gedropt. Zo naast de in allerijl aangesleepte attributen: ‘snel, toneelmeester, tegen de première, nog een koets, vier opgezette paarden en twintig liter vals bloed!’ Ik observeerde wie er op het podium stond. Of liever, wie daar niet stond: lijven als het mijne bijvoorbeeld en de verhalen die ze te vertellen hebben.

Vreemd eigenlijk, voor een kunstvorm die probeert het volledige spectrum van de menselijke beleving en expressie te verkennen. Alsof er alleen composities voor klarinet geschreven zouden worden. Als je lichaam waarlijk ‘je instrument’ is, zoals mij in de toneellessen zo vaak verteld werd, waar was de rest van het orkest dan? Waar bleven de pauken en de harpen en de marimba’s, waar bleven al die andere lichamen en de verhalen die ze op een podium te vertellen hebben? Welke lijven er op en achter het podium werkten, was toen nog zo veel beperkter dan nu. Vandaar dat al die schminkdozen – hoe grimeer ik een chinees? Een moor? – soelaas moesten bieden.

Mijn geboortekaartje had me nochtans iets anders beloofd. Het is haast een edict om op het podium te kruipen. Gedrukt op goedkoop printpapier, in zwart wit. Snel getekend, meer een schets eigenlijk dan een volwaardig ontwerp – ik werd een maand te vroeg geboren. Niets was helemaal op mijn komst voorbereid. ‘Anaïs: een blijspel in ontelbare bedrijven’ kopt het kaartje. Naast een edict is het ook een bevestiging dat ik thuishoor in de theaterwereld. Want wat staat er op?

Een vrolijke grimassen trekkende baby komt op wankele beentjes van achter een gordijn tevoorschijn. Het podium op. Lopend voor ie kan lopen. De spots staan aan, de verwachtingen zijn hooggespannen, het publiek zit klaar en die pasgeborene lijkt geen flauw benul te hebben wat er nu eigenlijk van haar verwacht wordt op dat podium. Zingen? Dansen? Improviseren dan maar? Het tafereel doet me altijd denken aan dat gedicht van Wiszlawa Szymborzska ‘Life-while-you-wait’:

If only I could just rehearse one Wednesday in advance,
or repeat a single Thursday that has passed!
But here comes Friday with a script I haven't seen.
Is it fair, I ask
(my voice a little hoarse,
since I couldn't even clear my throat offstage).
We leven niet helaas in een wereld waarin iemand verwacht ouder te worden van een kind met anderhalve arm, laat staan daarvan droomt. En een geboortekaartje vat precies ook dat, de dromen die ouders over hun kind koesteren voor het wezenlijk bestaat. In mijn geval: dat het iets met theater zou doen, dat het altijd ontzettend blij zal zijn, en dat het vanzelfsprekend twee handen heeft. Hoewel, grappig genoeg, is mijn rechterarm niet echt zichtbaar voor het oog van het publiek, van de kijker. De kleine Anaïs is de scène nog niet helemaal opgeschuifeld waardoor haar rechterkant voor een stuk verscholen blijft achter het velours gordijn

Als kind, en als tiener, maakte ik plannen, terwijl ik daar zat in de coulissen, de lijven op het podium observerend.
Later, dacht ik, dan ga ik zelf scheppen. Schrijven. Ik wil een lijf als het mijne niet alleen op het podium zien, ik wil dat het daar ongekneed staat. Niet in dienst van de fantasieën van een bekende maker. Niet louter als spiegel voor een publiek dat zelf geen handicaps heeft, maar als een verhaal op zich. Een gelaagd verhaal dat niet reduceert, dat wegblijft van de grijsgedraaide tropen. Want het is niet zo dat handicaps, volstrekt onzichtbaar zijn in het literair of theatercanon. Van Oedipus Rex over Shakespeare’s Richard III tot the phantom of the Opera. We vinden gebreken bij de vleet.

In The Narrative Prosthesis analyseerden onderzoekers David Mitchell en Sharon Snyder de functie die afbeeldingen van handicaps hebben in de verhalen die we vertellen. Handicap is meestal een narratieve prothese, zo noemen zij het. Narratieven leunen op handicaps als ware ze een kruk. Handicaps hebben namelijk een enorme en herkenbare voorstellingskracht. Oftewel als een (makkelijke) metafoor: ‘zijn we niet allemaal blind voor onze eigen gebreken’ ‘zijn we niet allemaal een eenzame freak in het diepst van onze gedachten.’ Oftewel als snelschrift om je personage te kenmerken: ‘deze misbegrepen slechterik heeft een half verbrand gezicht’ ‘die persoon met down dient om een zure zakenman weer van het leven te laten genieten’. Handicaps verbeelden in zulke fantasieën vaak verlies en beperking, een groot probleem, een tegenslag, een obstakel om te overwinnen. Een tragedie met een helder voor en na. En dat werkt goed want: Adversity overcome is drama defined.

Er is meer interesse voor handicap als metafoor of plot device dan voor als handicap als iets dat beleefd wordt door duizenden en duizenden echte mensen. En dat maakt het net zo moeilijk voor makers en podiumkunstenaars met een beperking om toegang te krijgen tot de scène. Wat ik observeerde, als kind, als tiener, in de coulissen, moedigt mijn schrijven aan. Het doet me even vaak stoppen met schrijven. De lessen die ik er leerde over makersschap laten me twijfelen over mijn geschiktheid. ‘Wie weet vergis ik me, horen mensen als ik gewoon in de coulissen.’

De zaadjes die ik in deze introductie heb rondgestrooid gaan minder over fysieke toegankelijkheid - omdat dat aspect in de context van cultuurhuizen nu eenmaal een minder belangrijke rol speelt in mijn beleving. Mijn interesse gaat in eerste instantie uit naar ‘accessibility’ als een totaalpakket waarin fysieke toegankelijkheid van ruimtes, voorstellingen, en website een basisvereiste is maar waarin het ook gaat over:
- wie staat er op het podium
- wie vertelt er de verhalen
- welke verhalen worden er vertelt en hoe
- wie zijn de makers
- wie wordt er gerepresenteerd, als maker, uitvoerder en consument, en wie blijft er onzichtbaar
- hoe wordt er gecommuniceerd

Niet alleen omdat het netjes is om je met deze vragen bezig te zijn maar omdat het een transformatieve impact kan hebben op hoe theater en andere kunstvormen gemaakt worden. Zowel qua vorm als qua inhoud. Makers met een handicap, hoewel het er nog altijd veel te weinig zijn – zijn vaak met de spannendste dingen bezig. In vergelijking met gender of etniciteit hinkt handicap hinkt hierin als thematiek vaak achterop. We hebben verhalen en performances nodig die uitdrukking geven aan disability in al haar complexe betekenissen en belevingen. We hebben evengoed verhalen nodig waarin handicap niet gethematiseerd wordt, waarin Desdemona gewoon toevallig één hand heeft of een rolstoel gebruikt.

Zou cultuur/kunst niet het medium bij uitstek om het discours rond lichamen/lichamen die niet conform de norm zijn open te trekken?

Vroeg Vooruit me, in één van de mails die we in de aanloop naar vandaag naar elkaar stuurden.

Ja, daar ben ik heilig van overtuigd.

In de sociale bewegingen rond handicap is er in België er veel werk verzet rond socio-economische zaken. Broodnodig, uiteraard. Maar waar er ook een grote nood aan is, dat zijn alternatieve narratieven over wat handicap is. Narratieven die de standaards verschuiven, die weggaan van het idee dat er één universeel, onveranderlijk lichaam is. Zoals feminisme de verhalen veranderd heeft die betekenis verlenen aan vrouw zijn, zoals de lhbtq beweging de verhalen veranderd heeft die betekenis verlenen aan seksualiteit en gender, zoals de beweging van mensen van kleur de verhalen verandert die we vertellen over etniciteit, moeten mensen met een handicap andere betekenissen verlenen aan lenen aan handicaps, belichaming, verbondenheid, verzet, kwetsbaarheid, connectie, aan lichamelijke en psychologische diversiteit.

Cultuur en kunst dragen net dat enorme potentieel in zich.